Net zoals elke ochtend hield hij zijn ogen nog gesloten toen hij wakker werd. Zijn linkerhand schoof uit zichzelf langzaam naast zijn heup, anticiperend op een zachte streling. Maar zijn hand raakte enkel leegte en viel het laatste stukje plat op het matras. Hij kneep zijn ogen hard samen en sloeg met zijn vuist nog eens op de lege plek naast hem, alsof hij de opkomende tranen terug de diepte in wilde kloppen. Een diepe zucht volgde. “Zo raar.”
Hij wreef de lakens van zich af, stond op en kleedde zich aan, terwijl zijn blik met een voorzichtige hoop de kamer scande. Opnieuw een zucht. In de keuken stond het potje snoepjes nog op het aanrecht, vlak naast de koffiekan. Hij nam het voorzichtig in zijn handen, alsof het glas elk moment kon breken, opende het deksel en sloot zijn ogen wanneer hij het potje naar zijn neus bracht en diep inhaleerde. Een kleine glimlach verscheen op zijn gezicht, heel subtiel en zacht.
De geur waar hij normaal zo’n hekel aan had, was helemaal niet zo vreselijk meer, dacht hij. Stiekem keek hij even naast zich, voorzichtig, alsof hij schrik had iets weg te jagen. Zijn blik bleef naast hem gericht, maar zijn ogen keken enkel naar het beeld dat zijn brein weerspiegelde. Alsof hij met zijn benen in drijfzand stond, zakte hij langzaam tot de grond. Het potje, innig tegen zijn borst gedrukt.